woensdag 9 januari 2008

Luis

"Snel nu, opstaan!", ze grijpt me onder mijn oksel en zet me met één ruk op mijn voeten. Verdoofd en verward laat ik me gewillig in de richting van het keukentje duwen. "Door, loop door!", een por in mijn zij met het pistool, de vingers van haar gehandschoende linkerhand knijpen stevig in mijn bovenarm. "Verdomme man, we hebben geen uren de tijd, schiet op!". Gedwee versnel ik mijn pas, mijn gedachten verwaaien, ik zie vaag de kratten links van mij opdoemen, wijn, maar de naam van het domein krijg ik maar niet scherp op mijn netvlies. Ik moet het lezen, ik moet het weten. Ze duwt me de trap op, "naar boven, kom op nou, zometeen zijn ze hier". "He laat me even, ik kan niet meer" mompel ik, ik struikel, ik val voorover. Haar grip verstevigt, ze is sterk, beresterk. Een flard van een herinnering, het kamp in de bergen. Het eiland, kom op! De naam! Mijn geheugen werkt niet mee, ik wil slapen, ik ben vreselijk moe ineens.

Ze houdt stil, luistert. De druk in mijn bovenarm is opeens weg. Een hand aan haar oor. Even neem ik haar in me op, de lange zwarte haren in een staart, scherpe ogen onder strakzwarte wenkbrauwen een zilverblauwe gloed. Donker prikkende ogen, een sterke en smalle kaaklijn, een lichte haast witte huid en lippen die een scherpe streep trekken. Ze is niet groot, het jasje breed en stevig bij de schouders, haar borsten plat, net als haar buik die strak omsnoerd is met een army-belt. Ik tel zo vijf handgranaten, twee reserve patronen, daarnaast nog een mes. Uit haar bovenbeen net onder haar lies, aan de binnenkant een vochtige plek op haar zwarte broek. Het bloed gulpt er gestaag uit, dik en stollend. Opeens een brandend gevoel in mijn wang, "Kijk niet naar me!", ze snauwt, ik zak in elkaar op de vloer. Mijn hoofd tegen de wijnkratten. Één tel ben ik weg, open mijn ogen en lees, een automatisme: "Rioja Alavesa". Een ruk aan mijn oor, "meekomen, nu!". In de verte geblaf van een hond.

De klap heeft mij wakker geschud, ik ben helder. Een laatste duw en ik snel voor haar uit de trap op, mijn volle gewicht beukt tegen de deur terwijl ik de klink probeer te grijpen. Mis, het hout kraakt, naast mij de bebloede laars die vol uithaalt naar het slot, een krachtige trap, de deurpost scheurt los van de muur, ik val voorover terwijl de deur verder openzwaait. In het volle zonlicht val ik op de klinkers, een trap in mijn zij, een schreeuw, "kijk uit!" Een boodschappentas op mijn rug, drie sinaasappels rollen over het trottoir. De hand in mijn nek, weer word ik omhoog getrokken, ik draai me om, ze gebaart, "die blauwe mercedes, hier de sleutels, jij rijdt, snel nu!". Ik stap vooruit, nog steeds ben ik in haar macht, ik weet niet wat er gebeurt, ik volg. We rennen naar de bestofte auto, in de straat draaien mensen zich om. Ze trekt het wapen weer tussen riem en jas vandaan, ze richt, mensen duiken weg. Haar hand gaat omhoog, een schot in de lucht. Ik zit al achter het stuur en start, ze opent het portier stapt met de linkervoet in en roept: "Vamos!", ik schakel in, de motor draait hoog in toeren, de koppeling schiet onder mijn voet vandaan, de auto komt met een schok in beweging, ze klapt half aan het portier hangend naar binnen.

"Hier meteen links, niet remmen, niet omkijken!", "Ja al goed, doe je gordel om!". Met een paar stevige rukken aan het stuur ontwijk ik de geparkeerde auto rechts, ik schakel, twee, drie. Ze rommelt aan de veiligheidsriem, maar krijgt hem niet vastgeklikt, "ach stik toch". We rijden op hoge snelheid door het smalle straatje, de berg af richting de rivier. "Aan het einde linksaf, de grote weg, rij naar het vliegveld". Ze kijkt een keer om, "We zijn net op tijd, rijd door, onze voorsprong is maar mager." "Wie ben je" vraag ik wanneer we op de grote weg naar de hoofdstad zitten, ingevoegd tussen het andere verkeer. "Huh? Vraag jij dat nu aan mij?", "Ja, wie ben je en waarom schoot je hem neer?". De kolf van het pistool mist op een haar na mijn slaap. Ze slaat met de andere vuist op het dashboard, bloed spat uit haar pink, net naast de nagel. "Verdomme, jij vraagt mij wie ik ben?". "Zoek het uit stomme lul". Met mijn volle gewicht trap ik op de rem, de wagen slipt, achter mij wijkt een renault 5 naar rechts, richting rivier. Mijn passagier klapt met haar voorhoofd tegen de voorruit. Ik schakel terug en geef nu volgas. Ze klapt achterover in haar stoel. Ik stuur de stoep op en rem meteen nog een keer voluit, vlak voor een bankje komen we tot stilstand.

Er stroomt nu ook bloed uit haar neus en de hoek van haar mond. "Hahaha", lach ik wat zuur. "Stoere meid, wat nu?". "Leg me eerst maar eens uit wat ik hier doe en wie je bent". Ik pak haar staart vast, een scherpe pijn in mijn onderarm, een straal bloed op het lichtbruine leer onder mij. Een flikkering van zonlicht op het lemmet. Haar duim en wijsvinger omklemmen mijn strot, het mes is vervaarlijk dichtbij mijn oog. "Geen geintjes meer nu, naar het vliegveld", "Het Vliegveld! Pronto!". Het mes gaat terug in de riem, het pistool weer in haar hand. Ze controleert het magazijn, het is vol. Ik kijk nog een keer naar rechts en geef mijn verzet dan op. Ik schakel in de één en rijd zonder omkijken de stoep af, een vrachtwagen wijkt uit en slingert half over de andere baan voor mij weg. De BMW die volgt raakt onze auto vol in de flank, ik word opgetild, de Mercedes draait langzaam om de as. We staan stil, dwars op de weg. "Gas!", ze duwt haar voet op de mijne, slaat mij op mijn voorhoofd, ik knikkebol voorover, mijn voet laat de koppeling gaan, ze trekt het stuur vol naar rechts, we slippen tussen het verkeer door. Ik voel dat ze half over me heen buigt, zonder te koppelen schakelt ze met haar linkerhand op terwijl haar rechter het stuur vasthoudt, de versnellingspook tussen haar benen, linkervoet op het gas. Versuft kijk ik in de buitenspiegel, blauwe zwaailichten dwingen het tegemoetkomende verkeer aan de kant. Wie is deze dame? Waar heb ik haar eerder gezien? Ik verlies langzaam het bewustzijn...

Geen opmerkingen: